Virusscan

Wanneer u via de opdrachtregel een virusscan voor een bepaald gebied start, gevolgd door de verwerking van schadelijke objecten, gebruikt u meestal een opdracht die er als volgt uitziet:

avp.com SCAN [<gescand object>] [<actie>] [<bestandstypen>] [<uitzonderingen>] [<configuratiebestand>] [<rapportinstellingen>] [<geavanceerde instellingen>]

Als u objecten wilt scannen, kunt u ook een van de taken die in het programma zijn gemaakt, via de opdrachtregel starten. De taak wordt uitgevoerd aan de hand van de instellingen die in de Kaspersky Anti-Virus-interface zijn opgegeven.

De beschrijving van de parameters wordt in de onderstaande tabel voorzien.

<object om te scannen> – deze parameter geeft de lijst met objecten weer die op schadelijke programmacode worden gecontroleerd.

De parameter kan verschillende waarden uit de onderstaande lijst bevatten die met spaties van elkaar worden gescheiden.

<bestanden>

Lijst met paden naar de te scannen bestanden en mappen.

U kunt een absoluut of relatief pad naar het bestand invoeren. Items in de lijst worden met een spatie van elkaar gescheiden.

Opmerkingen:

  • Als de objectnaam een spatie bevat, moet deze naam tussen aanhalingstekens worden geplaatst.
  • Als er naar een bepaalde map wordt verwezen, worden alle bestanden in die map gescand.

/MEMORY

Objecten in het RAM.

/STARTUP

Opstartobjecten.

/MAIL

Postvakken.

/REMDRIVES

Alle verwisselbare mediaschijven.

/FIXDRIVES

Alle interne schijven.

/NETDRIVES

Alle netwerkschijven.

/QUARANTINE

Objecten in quarantaine.

/ALL

Volledige computerscan.

/@:<bestandslijst.txt>

Pad naar een bestand dat een lijst met te scannen objecten en catalogi bevat. U kunt een absoluut of relatief pad naar het bestand met de lijst invoeren. Het pad moet tussen aanhalingstekens gezet worden, zelfs als het een spatie bevat.

Bestand met de lijst met objecten moet een tekstindeling hebben. Elk scanobject moet op een afzonderlijke regel worden vermeld.

U wordt aanbevolen absolute paden naar scanobjecten in het bestand op te geven. Wanneer u een relatief pad opgeeft, specificeert u het relatieve pad naar het uitvoerbare bestand van een programma en niet het relatieve pad naar het bestand met de lijst met scanobjecten.

<actie> – deze parameter bepaalt welke actie ondernomen wordt met kwaadaardige objecten die tijdens de scan worden gedetecteerd. Als deze parameter niet wordt gedefinieerd, wordt standaard de actie met de waarde voor /i8 uitgevoerd.

Wanneer u in automatische modus werkt, zal Kaspersky Anti-Virus automatisch de actie uitvoeren die door de deskundigen van Kaspersky Lab wordt aanbevolen wanneer gevaarlijke objecten worden gedetecteerd. Een actie die overeenkomt met de <actie> parameterwaarde zal genegeerd worden.

/i0

Geen actie ondernemen voor het object; informatie erover registreren in het rapport.

/i1

Desinfecteer geïnfecteerde objecten; sla over indien desinfectie mislukt.

/i2

Desinfecteer geïnfecteerde objecten; sla over indien desinfectie mislukt; verwijder geen geïnfecteerde objecten uit samengestelde objecten; verwijder geïnfecteerde samengestelde objecten met uitvoerbare headers (sfx-archieven).

/i3

Disinfecteer geïnfecteerde objecten; sla over indien desinfectie mislukt; verwijder alle samengestelde objecten volledig als geïnfecteerde ingebedde bestanden niet kunnen worden verwijderd.

/i4

Verwijder geïnfecteerde objecten. Verwijder alle samengestelde objecten in zijn geheel als geïnfecteerde delen niet kunnen worden verwijderd.

/i8

Bij detectie van een geïnfecteerd object wordt de gebruiker gevraagd welke actie moet worden uitgevoerd

/i9

Vraag de gebruiker om actie aan het eind van de scan.

<bestandstypen> – deze parameter bepaalt de bestandstypen die onderworpen zullen worden aan een antivirusscan. Als deze parameter niet wordt gedefinieerd, worden geïnfecteerde bestanden standaard alleen op inhoud gescand.

/fe

Infecteerbare bestanden worden alleen op extensie gescand.

/fi

Infecteerbare bestanden worden alleen op inhoud gescand.

/fa

Alle bestanden worden gescand.

<uitzonderingen> – deze parameter bepaalt welke objecten van de scan worden uitgesloten.

De parameter kan verschillende waarden uit de onderstaande lijst bevatten die met spaties van elkaar worden gescheiden.

-e:a

Geen archieven scannen.

-e:b

Geen e-maildatabases scannen.

-e:m

E-mails met alleen tekst niet scannen.

-e:<bestandsmasker>

Objecten die overeenkomen met het masker, niet scannen.

-e:<seconden>

Sla objecten over die langer gescand worden dan de tijd die hiervoor is opgegeven in de parameter<seconden>.

-es:<grootte>

Bestanden overslaan die groter zijn (in MB) dan de waarde die met de parameter <grootte> is opgegeven.

Deze instelling is alleen beschikbaar voor samengestelde bestanden (zoals archieven).

<configuratiebestand> – deze parameter bepaalt het pad naar het configuratiebestand dat de programma-instellingen voor de scan bevat.

Het configuratiebestand heeft een tekstindeling en bevat de reeks opdrachtregelparameters voor de antivirusscan.

U kunt een absoluut of relatief pad naar het bestand invoeren. Als deze parameter niet wordt gedefinieerd, wordt gebruik gemaakt van de waarden die in de programma-interface zijn ingesteld.

/C:<bestandsnaam>

De instellingen uit het configuratiebestand <bestandsnaam> worden gebruikt.

<rapportinstellingen> – deze parameter bepaalt het formaat van het rapport over scanresultaten.

U kunt een absoluut of relatief pad naar het bestand gebruiken. Als deze optie niet wordt gedefinieerd, worden de scanresultaten op het scherm weergegeven en worden alle gebeurtenissen vermeld.

/R:<rapportbestand>

Alleen belangrijke gebeurtenissen worden in dit bestand opgenomen.

/RA:<rapportbestand>

Alle gebeurtenissen worden in dit bestand opgenomen.

<geavanceerde instellingen> – instellingen die het gebruik van scantechnologieën voor antivirus definiëren.

/iChecker=<aan|uit>

Hiermee wordt het gebruik van iChecker-technologie in- of uitgeschakeld.

/iSwift=<aan|uit>

Hiermee wordt het gebruik van iSwift-technologie in- of uitgeschakeld.

Voorbeelden:

Start een scan van het geheugen, de opstartprogramma’s, de postvakken, de mappen Mijn Documenten en Program Files, en het bestand test.exe:

avp.com SCAN /MEMORY /STARTUP /MAIL “C:\Documents and Settings\All Users\Mijn documenten” “C:\Program Files” “C:\Downloads\test.exe”

Scan de objecten die opgenomen zijn in het bestand object2scan.txt, door gebruik te maken van configuratiebestand scan_setting.txt. Gebruik het configuratiebestand scan_settings.txt. Maak na voltooiing van de scan een rapport om alle gebeurtenissen in op te nemen.

avp.com SCAN /MEMORY /@:objects2scan.txt /C:scan_settings.txt /RA:scan.log

Een voorbeeldconfiguratiebestand:

/MEMORY /@:objects2scan.txt /C:scan_settings.txt /RA:scan.log

 

 

Virusscan